5. Sur quelles bases juridiques les bureaux des Chambres des métiers et négoces vérifient-ils, avant même qu'elle n'ait pu exister, «la possibilité d'un exercice journalier des compétences entrepreneuriales» alors que leurs compétences restent limitées à la délivrance des attestations (pour les cas non repris à l'article 30, § 1er de l'arrêté royal précité du 21 octobre 1998) et que l'attestation des capacités entrepreneuriales (définies à l'article 3 de la loi-programme précitée du 10 février 1998) ne comporte aucune notion de «capacité d'exercice»?
5. Op welke juridische gronden controleren de bureaus van de Kamers van ambachten en neringen «de mogelijkheid van een dagelijkse uitoefening van de ondernemingsbevoegdheden» nog voor die mogelijkheid bestaat? Hun bevoegdheden zijn namelijk beperkt tot het uitreiken van getuigschriften (voor de gevallen die niet in artikel 30, § 1, van het voormelde koninklijk besluit van 21 oktober 1998 zijn vermeld) en in het getuigschrift betreffende de ondernemingsvaardigheden (gedefinieerd in artikel 3 van de voormelde programmawet van 10 februari 1998) komt nergens de notie «uitoefeningsvaardigheid» voor?