Aus den obigen Darlegungen ergibt sich, dass in der Auslegung, wonach die unwiderlegbare Vermutung der Vollzeitbeschäftigung zur Folge hat, dass die Teilzeitarbeitnehmer der Arbeitgeber, die die Offenlegungspflicht nicht eingehalten haben, ein Recht auf einen Vollzeitlohn erhalten und die betreffenden Arbeitgeber zur Zahlung dieses Lohns verpflichtet sind, Artikel 171 Absatz 2 nicht im Verhältnis zur Zielsetzung steht und folglich gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung verstösst.
Uit hetgeen voorafgaat volgt dat, in de interpretatie volgens welke het onweerlegbaar vermoeden van voltijdse tewerkstelling tot gevolg heeft dat de deeltijdse werknemers van de werkgevers die de openbaarmakingsverplichting niet hebben nageleefd, een recht op een voltijds loon verkrijgen en de bedoelde werkgevers tot het betalen van dat loon zijn gehouden, artikel 171, tweede lid, niet evenredig is met het gestelde doel en derhalve de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.