« Verstoßen die Bestimmungen von Artikel 30 § 3 des königlichen Erlasses vom 16. März 1968 zur Koordinierung der Gesetze über die Straßenverkehrspolizei, eingefügt durch das Gesetz vom 7. Februar 2003, gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, an sich oder in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Konvention zum Schutze der Menschenrechte und Grundfreiheiten, dahingehend ausgelegt, dass nur die sofortige Entziehung durch die Staatsanwaltschaft, angeordnet in Anwendung von Artikel 55 des königlichen Erlasses vom 16. März 1968 zur Koordinierung der Gesetze über die Straßenverkehrspolizei, un
ter Strafe gestellt wird, jedoch n ...[+++]icht die sofortige Entziehung, die vom Polizeigericht in Anwendung von Artikel 55bis des königlichen Erlasses vom 16. März 1968 zur Koordinierung der Gesetze über die Straßenverkehr
spolizei verlängert wurde?
« Schenden de bepalingen van artikel 30, § 3, van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, zoals ingevoegd bij de wet van 7 februari 2003, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in die zin geïnterpreteerd dat enkel de onmiddellijke intrekking door het openbaar ministerie bevolen bij toepassing van artikel 55 van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkee
r strafbaar gesteld wordt ...[+++], doch niet de onmiddellijke intrekking verlengd door de politierechtbank bij toepassing van artikel 55bis van het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer ?