5. Tiere, die von einer Krankheit nach Kapitel I Nummer 1 befallen sind oder bei denen ein entsprechender Verdacht besteht, sind in wirksamer Weise abzusondern bzw. Tiere im Sinne von Kapitel I Nummer 3 vom Rest der Herde zu trennen.
5. Er moet voor worden gezorgd dat dieren die drager zijn van of ervan worden verdacht drager te zijn van een van de in hoofdstuk I, punt 1, bedoelde ziekten, op doeltreffende wijze worden geïsoleerd of dat dieren als bedoeld in punt 3 van dat hoofdstuk op doeltreffende wijze van de rest van het beslag worden gescheiden.