10. betont, dass die nationalen Gerichte zwecks Feststellung der für die Anwendung der Artikel 81 und 82 des Vertrags relevanten Fakten Möglichkeiten haben müssen, die denjenigen vergleichbar sind, die den gemeinschaftlichen Wettbewerbsbehörden zugestanden werden, und dass die Zusammenarbeit zwischen den Wettbewerbsbehörden der Mitgliedstaaten und den nationalen Gerichten sowie zwischen den einzelnen nationalen Gerichten verstärkt werden muss, um Kohärenz zu gewährleisten;
10. benadrukt dat de nationale rechter, om de relevante feiten vast te stellen bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, over bevoegdheden moet beschikken die vergelijkbaar zijn met die welke aan de communautaire mededingingsautoriteiten zijn toegekend; dat het omwille van de coherentie nodig is de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten en de nationale rechtbanken en de onderlinge samenwerking tussen deze laatste te versterken;