Traduction de «vorgesehenen bestimmungen vereinbar » (Allemand → Néerlandais) :

H. in der Erwägung, dass der Gerichtshof bestätigt hat, dass die Bereitstellung von Glücksspielen eine Wirtschaftstätigkeit besonderer Art ist und dass darum Einschränkungen aus zwingenden Gründen des allgemeinen Interesses gerechtfertigt sein können, beispielsweise, um die Verbraucher zu schützen, Betrug vorzubeugen, gegen Geldwäsche vorzugehen oder die öffentliche Ordnung zu wahren und die öffentliche Gesundheit zu erhalten; in der Erwägung, dass Beschränkungen bei der Bereitstellung von Glücksspielen mit den im AEUV vorgesehenen Bestimmungen vereinbar sein müssen – vor allem müssen sie im Verhältnis zu den verfolgten Zielen stehen und dürfen nicht diskriminierend sein;
H. overwegende dat het Europese Hof van Justitie heeft bevestigd dat het aanbieden van kans- en gokspelen geldt als een economische activiteit van bijzondere aard en dat beperkingen erop te rechtvaardigen zijn om dwingende redenen van openbaar belang, zoals consumentenbescherming, bestrijding van fraude en witwaspraktijken, handhaving van de openbare orde en bescherming van de volksgezondheid; overwegende dat beperkingen op deze activiteit in overeenstemming moeten zijn met de in het VWEU voorziene beperkingen, in verhouding moeten staan tot de doelen die worden nagestreefd en niet discriminerend mogen zijn;

Um eine einheitliche Anwendung der Ausnahmen von den Vorhandelstransparenzanforderungen bei Aktien und letztlich auch anderen, vergleichbaren Finanzinstrumenten und Nichteigenkapital-Produkten für spezifische Marktmodelle und spezifische Auftragsarten und -volumina zu gewährleisten, sollte die durch die Verordnung (EU) Nr. 1095/2010 des Europäischen Parlaments und des Rates errichtete Europäische Aufsichtsbehörde (Europäische Wertpapier- und Marktaufsichtsbehörde, im Folgenden „ESMA“) bewerten, ob individuelle Anträge auf Anwendung einer Ausnahme mit Bestimmungen dieser Verordnung und in dieser Verordnung vorgesehenen delegierten Rechtsakten vereinbar sind.
Om een uniforme toepassing van de ontheffingen van transparantie voor de handel met betrekking tot aandelen en uiteindelijk ook andere soortgelijke financiële instrumenten en andere dan eigenvermogensinstrumenten voor specifieke marktmodellen en typen en grootten van orders te garanderen, moet de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten — European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 het Europees Parlement en de Raad , de verenigbaarheid van individuele verzoeken tot toepassing van een ontheffing voor in deze verordening vastgelegde regels en in deze verordening voorziene gedelegeerde handelingen beoordelen.

Um eine einheitliche Anwendung der Ausnahmen von den Vorhandelstransparenzanforderungen bei Aktien und letztlich auch anderen, vergleichbaren Finanzinstrumenten und Nichteigenkapital-Produkten für spezifische Marktmodelle und spezifische Auftragsarten und -volumina zu gewährleisten, sollte die durch die Verordnung (EU) Nr. 1095/2010 des Europäischen Parlaments und des Rates errichtete Europäische Aufsichtsbehörde (Europäische Wertpapier- und Marktaufsichtsbehörde, im Folgenden „ESMA“) bewerten, ob individuelle Anträge auf Anwendung einer Ausnahme mit Bestimmungen dieser Verordnung und in dieser Verordnung vorgesehenen delegierten Rechtsakten vereinbar sind.
Om een uniforme toepassing van de ontheffingen van transparantie voor de handel met betrekking tot aandelen en uiteindelijk ook andere soortgelijke financiële instrumenten en andere dan eigenvermogensinstrumenten voor specifieke marktmodellen en typen en grootten van orders te garanderen, moet de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten - European Securities and Markets Authority - ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 het Europees Parlement en de Raad () , de verenigbaarheid van individuele verzoeken tot toepassing van een ontheffing voor in deze verordening vastgelegde regels en in deze verordening voorziene gedelegeerde handelingen beoordelen.

Sind anwendbare Vorschriften des nationalen Rechts wie die des Ausgangsverfahrens, die die Rechtsfolgen eines von einer Verwaltungsbehörde erlassenen Bescheids über die Auferlegung einer Geldstrafe oder Geldbuße wegen einer in einem Verkehrsunfall bestehenden verwaltungsrechtlichen Zuwiderhandlung betreffen, dahin auszulegen, dass sie mit den in den Verträgen vorgesehenen Bestimmungen und den auf deren Grundlage erlassenen unionsrechtlichen Maßnahmen im Bereich des Raumes der Freiheit, der Sicherheit und des Rechts und/oder gegebenenfalls im Bereich des Verkehrs vereinbar sind?
Dienen toepasselijke nationale rechtsregels, zoals deze in het hoofdgeding, betreffende de rechtsgevolgen van een door een overheidsinstantie genomen beslissing over de oplegging van een geldelijke sanctie wegens een bestuursrechtelijke inbreuk op de verkeerswetgeving, aldus te worden uitgelegd dat zij verenigbaar zijn met de voorschriften van de Verdragen en de op grond van deze Verdragen vastgestelde unierechtelijke maatregelen op het gebied van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht en/of in voorkomend geval op het gebied van het vervoer?

2. ist der Auffassung, dass der Finanzbogen des Berichts seines Ausschusses mit der Obergrenze von Rubrik 3 der Finanziellen Vorausschau nur unter der Bedingung vereinbar ist, dass die Haushaltsbehörde die entsprechenden Finanzmittel innerhalb der Grenzen der Finanziellen Vorausschau oder aufgrund der in der Interinstitutionellen Vereinbarung vom 6. Mai 1999 zwischen dem Europäischen Parlament, dem Rat und der Kommission über die Haushaltsdisziplin und die Verbesserung des Haushaltsverfahrens vorgesehenen Bestimmungen festlegt;
2. is van mening dat het financieel memorandum in het Commissievoorstel verenigbaar is met het maximum voor de uitgaven in rubriek 3 van de financiële vooruitzichten, mits de begrotingsautoriteit de geëigende middelen vaststelt voor de financiering van dit bedrag binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten, of de bepalingen van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure toepast;

2. ist der Auffassung, dass der Finanzbogen dieses Berichts mit der Obergrenze von Rubrik 3 nur unter der Bedingung vereinbar ist, dass die Haushaltsbehörde die entsprechenden Finanzmittel innerhalb der Grenzen der Finanziellen Vorausschau oder aufgrund der in der IIV vom 6. Mai 1999 vorgesehenen Bestimmungen festlegt;
2. is van mening dat het financieel memorandum in het Commissievoorstel verenigbaar is met het maximum voor de uitgaven in rubriek 3 van de financiële vooruitzichten, mits de begrotingsautoriteit de geëigende middelen vaststelt voor de financiering van dit bedrag binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten, of de bepalingen van het IA van 6 mei 1999 toepast;

Der Hof weist aber darauf hin, dass dem Text der seiner Kontrolle vorgelegten Bestimmungen zufolge der Qualifizierung, die unvereinbar ist mit dem Begriff « strafrechtliche Sanktion », so wie er aus den allgemeinen Grundsätzen des Strafrechts und aus Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention hervorgeht, der Vorzug nicht gegeben werden muss vor der anderen Interpretation, die mit ihrer Qualifizierung der in diesen Bestimmungen vorgesehenen Massnahmen als strafrechtlicher Art vereinbar ist mit diesen Grundsätzen.
Het Hof merkt echter op dat de tekst van de bepalingen die aan zijn toetsing worden onderworpen niet oplegt dat de kwalificatie die onverenigbaar is met het begrip strafrechtelijke sanctie zoals dat blijkt uit de algemene beginselen van het strafrecht en uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in aanmerking wordt genomen veeleer dan de andere interpretatie die, doordat ze in die bepalingen bedoelde maatregelen als strafrechtelijk kwalificeert, verenigbaar is met die beginselen.

« Ist Artikel 8 Nr. 3 des Gesetzes vom 20. Juli 1991 zur Festlegung sozialer und verschiedener Bestimmungen vereinbar mit den in den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vorgesehenen Grundsätzen der Gleichheit und Nichtdiskriminierung, soweit er dazu führt, dass Personen, deren Arbeitsverhältnis im öffentlichen Dienst wegen ungerechtfertigter Abwesenheit aufgelöst wird, unterschiedlich behandelt werden im Vergleich zu jenen Personen (auf die sich Artikel 7 des Gesetzes bezieht), deren Arbeitsverhältnis aus einem anderen, manchmal gravierenderen oder schwerwiegenderen Grund aufgelöst wird?
« Is artikel 8, 3°, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen in overeenstemming met de in de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet voorziene beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre dat het ertoe leidt dat personen wier arbeidsverhouding in overheidsdienst wordt verbroken wegens ongewettigde afwezigheid, verschillend worden behandeld dan deze personen (beoogd in artikel 7 van de wet), wier arbeidsverhouding wordt verbroken wegens een andere soms ernstiger of zwaarwichtiger reden ?

In seinem Urteil vom 20. Juni 1997 in Sachen des Landesamtes für Arbeitsbeschaffung gegen A. Lemeire, dessen Ausfertigung am 1. Juli 1997 in der Kanzlei des Schiedshofes eingegangen ist, hat der Arbeitshof Gent folgende präjudizielle Frage gestellt: « Ist Artikel 8 3° des Gesetzes vom 20. Juli 1991 über soziale und verschiedene Bestimmungen vereinbar mit den in den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vorgesehenen Grundsätzen der Gleichheit und Nichtdiskriminierung, soweit er dazu führt, dass Personen, deren Arbeitsverhältnis im öffentlichen Dienst wegen ungerechtfertigter Abwesenheit aufgelöst wird, unterschiedlich behandelt werden im Vergleich zu jenen Personen (auf die sich Artikel 7 des Gesetzes bezieht), deren Arbeitsverhältnis aus einem anderen, gravierenderen oder schwerwiegenderen Grund aufgelöst wird?
Bij arrest van 20 juni 1997 in zake de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening tegen A. Lemeire, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 1 juli 1997, heeft het Arbeidshof te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 8, 3°, van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen in overeenstemming met de in de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet voorziene beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie in zoverre dat het ertoe leidt dat personen wier arbeidsverhouding in overheidsdienst wordt verbroken wegens ongewettigde afwezigheid, verschillend worden behandeld dan deze personen (beoogd in artikel 7 van de wet), wier arbeidsverhouding wordt verbroken wegens een andere soms ernstiger of zwaarwichtiger reden ?