24. betont, dass die Landwirtschaft nicht selten der letzte Wirtschaftszweig in den ländlichen Gebieten ist und dass es daher notwendig ist, Maßnahmen zur Förderung der Niederlassung von Junglandwirten einzuführen, dass es jedoch über die Rentabilität ihres Betriebs hinaus darum geht, das ländliche Umfeld lebensfähig zu gestalten, indem ein gleicher Zugang zu öffentlichen Dienstleistungen (Post, Schulen, öffentliche Verkehrsmittel, Gesundheitsleistungen usw. ) und die Erhaltung von Dienstleistungen für die Allgemeinheit (Geschäfte und Handwerk, Betreuungseinrichtungen für Kleinkinder und ältere Menschen, Sozial- und Mietwohnungen usw.) und von Orten des sozialen Lebens, die es ermöglichen, die Isolierung zu überwinden (Cafes, Kulturzentren,
...[+++] Sportzentren usw.), gefördert werden; 24. merkt op dat de landbouw vaak de laatst overgebleven activiteit in plattelandsgebieden is en dat er dus maatregelen moeten worden genomen om jonge landbouwers aan te zetten om er zich te vestigen; wijst er echter op dat er – behalve naar de levensvatbaarheid van hun bedrijf – eveneens aandacht moet gaan naar een leefbare plattelandsomgeving, door de gelijke toegang tot openbare dienstverlening (post, scholen, openbaar vervoer, gezondheidszorg, enz.) te bevorderen, evenals door het behouden van diensten voor het publiek (handel en ambachten, kinderopvang en bejaardencentra, sociale woningen, huurwoningen, enz.) en van plaatsen waar het sociale leven zich afspeelt om het isolement te doorbreken (cafés, culturele centra, sportcentra, enz.
...[+++]); 
