Boost Your Productivity!Translate documents (Ms-Word, Ms-Excel, ...) faster and better thanks to artificial intelligence!
https://pro.wordscope.com
https://blog. wordscope .com

Vertaling van "vereinbar sei ausgelegt " (Duits → Nederlands) :

Der vorlegende Richter fragt, ob Artikel XI. 29 § 1 Buchstabe b) des Wirtschaftsgesetzbuches mit dem durch die Artikel 10 und 11 der Verfassung gewährleisteten Grundsatz der Gleichheit und Nichtdiskriminierung sowie mit dem durch Artikel 16 der Verfassung und Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zur Europäischen Menschenrechtskonvention gewährleisteten Eigentumsrecht vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass es zu dessen Anwendung (durch den Inhaber eines Patentes in Bezug auf ein Verfahren, der die Nutzung durch eine Drittperson in Form eines Angebots zur Anwendung dieses Verfahrens ohne dessen Zustimmung verbieten lassen möchte) er ...[+++]

De verwijzende rechter vraagt of artikel XI. 29, § 1, b), van het Wetboek van economisch recht bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie gewaarborgd bij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet alsook met het eigendomsrecht gewaarborgd bij artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in de interpretatie dat het voor de toepassing ervan (door de houder van een octrooi met betrekking tot een werkwijze die de exploitatie door een derde in de vorm van een aanbod voor toepassing van die werkwijze zonder zijn toestemming wil doen verbieden) vereist is dat - ...[+++]


Die erste Vorabentscheidungsfrage betrifft die Frage, ob mit den Artikeln 10, 11 und 23 Absatz 3 Nr. 2 der Verfassung in Verbindung mit Artikel 14 der Europäischen Menschenrechtskonvention und mit Artikel 1 des ersten Zusatzprotokolls zu dieser Konvention Artikel 488bis k) des Zivilgesetzbuches vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass der darin vorgesehene Schutz zugunsten der Personen, denen ein vorläufiger Verwalter zugewiesen worden sei, indem vorgeschrieben sei, dass die Zustellungen und Notifizierungen für diese Personen an den vorläufigen Verwalter gerichtet würden, nicht auf die Aufforderungsschreiben, die durch das Wallonische ...[+++]

De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10, 11 en 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij dat Verdrag, van artikel 488bis, k), van het Burgerlijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat de bescherming die het uitvaardigt ten gunste van de onder voorlopig bewind geplaatste personen, door de verplichting op te leggen dat betekeningen en kennisgevingen die hun moeten worden gedaan, worden gedaan aan hun voorlopige bewindvoerder, niet van toepassing is op de ...[+++]


Mit der ersten und zweiten Vorabentscheidungsfrage möchte der vorlegende Richter vom Gerichtshof erfahren, ob diese Bestimmung mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, wenn sie dahin ausgelegt werde, dass die Staatsanwaltschaft über ein unbeschränktes Recht auf Berufung gegen einen Beschluss der Ratskammer verfüge, ohne dass dabei ein besonderes rechtliches Interesse nachzuweisen sei (erste Vorabentscheidungsfrage), beziehungsweise dass die Staatsanwaltschaft über ein unbeschränktes Recht auf Berufung gegen einen Beschluss der Ratskammer verfüge, wobei sie ein ...[+++]

Met de eerste en tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet wanneer zij aldus wordt geïnterpreteerd dat het openbaar ministerie een onbeperkt recht van hoger beroep heeft tegen een beschikking van de raadkamer, zonder dat hierbij een bijzonder juridisch belang moet worden aangetoond (eerste prejudiciële vraag), dan wel dat het openbaar ministerie een onbeperkt recht van hoger beroep heeft tegen een beschikking van de raadkamer, waarbij het een bijzonder juridisch belang moet aantonen (tweede prejudiciële vraag).


Mit der dritten Vorabentscheidungsfrage möchte der vorlegende Richter vom Gerichtshof erfahren, ob Artikel 135 § 1 des Strafprozessgesetzbuches mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, dahin ausgelegt, dass die Staatsanwaltschaft eine zulässige Berufung gegen einen Beschluss der Ratskammer, mit dem dem von der Staatsanwaltschaft Beantragten nicht beigepflichtet werde, nur insofern einlegen könne, als die Staatsanwaltschaft einen Klagegrund im Sinne von Artikel 135 § 2 des Strafprozessgesetzbuches durch schriftlichen Schriftsatz bei der Ratskammer geltend gemacht habe.

Met de derde prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter van het Hof te vernemen of artikel 135, § 1, van het Wetboek van strafvordering bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in de interpretatie dat het openbaar ministerie slechts een ontvankelijk hoger beroep kan instellen tegen een beschikking van de raadkamer waarbij hetgeen het openbaar ministerie heeft gevorderd niet werd gevolgd, voor zover het openbaar ministerie bij schriftelijke conclusie een middel als bedoeld in artikel 135, § 2, van het Wetboek van strafvordering heeft aangevoerd voor de raadkamer.


Mit der zweiten Vorabentscheidungsfrage möchte das vorlegende Rechtsprechungsorgan vom Gerichtshof erfahren, ob Artikel 37 des Gesetzes über die Kontinuität der Unternehmen, dahin ausgelegt, dass die Schuldforderung der Mehrwertsteuerverwaltung in Bezug auf Leistungen, die dem Schuldner gegenüber im Zeitraum der gerichtlichen Reorganisation erbracht worden seien, wegen des besonderen Charakters der Mehrwertsteuerschulden keine Masseschuld darstellen könne, im Unterschied zu den Schulden in Bezug auf den Berufssteuervorabzug, die Teil ...[+++]

In een tweede prejudiciële vraag wenst het verwijzende rechtscollege van het Hof te vernemen of artikel 37 van de WCO, in die zin geïnterpreteerd dat de schuldvordering van de btw-administratie die beantwoordt aan prestaties uitgevoerd ten aanzien van de schuldenaar in de periode van gerechtelijke reorganisatie, geen boedelschuld kan uitmaken wegens het specifieke karakter van de btw-schulden, in tegenstelling tot de schulden inzake bedrijfsvoorheffing, die deel uitmaken van de brutobezoldiging van de werknemer en die het voordeel van het statuut van boedelschuld kunnen genieten, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het een onderschei ...[+++]


Die vorlegenden Rechtsprechungsorgane möchten vom Gerichtshof erfahren, ob Artikel 33 Absatz 3 des Gesetzes vom 24. Juni 2013 vereinbar sei mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit der durch Artikel 6 Absatz 2 der Europäischen Menschenrechtskonvention gewährleisteten Unschuldsvermutung, ausgelegt in dem Sinne, dass dadurch eine unwiderlegbare Schuldvermutung zu Lasten des Inhabers des Nummernschildes des Fahrzeugs, mit dem ein Verkehrsverstoß begangen worden sei, eingeführt werde.

De verwijzende rechtscolleges wensen van het Hof te vernemen of artikel 33, derde lid, van de wet van 24 juni 2013 bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het vermoeden van onschuld zoals gewaarborgd bij artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in de interpretatie dat het een onweerlegbaar vermoeden van schuld invoert ten laste van de houder van de kentekenplaat van het voertuig waarmee een verkeersovertreding werd begaan.


Mit der zweiten Vorabentscheidungsfrage bezweckt der vorlegende Richter zu vernehmen, ob die fragliche Bestimmung mit dem Grundsatz der Gleichheit und Nichtdiskriminierung vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass sie sich auf alle Strafen im Sinne von Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention beziehe, einschliesslich der von der Europäischen Kommission aufgrund der Verordnung Nr. 1/2003 im Rahmen von Verstössen gegen die Artikel 101 und 102 des AEUV verhängten Geldbussen, die folglich steuerlich nicht als Werbungskosten abzugsfähig seien.

Met de tweede prejudiciële vraag beoogt de verwijzende rechter te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in de interpretatie dat zij betrekking heeft op alle straffen in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met inbegrip van boeten opgelegd door de Europese Commissie krachtens de verordening nr. 1/2003 in het kader van inbreuken begaan op de artikelen 101 en 102 van het VWEU, die fiscaal bijgevolg niet als beroepskosten aftrekbaar zouden zijn.


Mit der ersten Vorabentscheidungsfrage bezweckt der vorlegende Richter zu vernehmen, ob die fragliche Bestimmung mit dem Grundsatz der Gleichheit und Nichtdiskriminierung vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass sie sich auf strafrechtliche Geldbussen beziehe, jedoch nicht auf Geldbussen, die von der Europäischen Kommission aufgrund der Verordnung Nr. 1/2003 im Rahmen von Verstössen gegen die Artikel 101 und 102 des AEUV verhängt würden.

Met de eerste prejudiciële vraag beoogt de verwijzende rechter te vernemen of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie in de interpretatie dat zij betrekking heeft op strafrechtelijke geldboeten, doch niet op boeten opgelegd door de Europese Commissie krachtens de verordening nr. 1/2003 in het kader van inbreuken begaan op de artikelen 101 en 102 van het VWEU.


Der vorlegende Richter fragt, ob Artikel 21 des Gesetzes vom 9. April 1930 mit Artikel 12 der Verfassung vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass in dem Fall, wo der Geisteszustand eines Verurteilten, der aufgrund einer Entscheidung des Ministers der Justiz interniert worden sei, sich zum Zeitpunkt des Ablaufs der Strafzeit nicht ausreichend gebessert habe, so dass seine Internierung notwendig bleibe, diese Massnahme andauere.

De verwijzende rechter vraagt of artikel 21 van de wet van 9 april 1930 bestaanbaar is met artikel 12 van de Grondwet in de interpretatie dat, indien de geestestoestand van een veroordeelde die wordt geïnterneerd krachtens een beslissing van de minister van Justitie, niet voldoende is verbeterd op het ogenblik van het verstrijken van de straftijd, zodat zijn internering nodig blijft, die maatregel voortduurt.


Die präjudizielle Frage ist so zu verstehen, dass der Hof gebeten wird, zu prüfen, ob der vorerwähnte Artikel 253 Nr. 3 in Verbindung mit Artikel 58 Absatz 1 und den Artikeln 82 bis 86ter des Gesetzes vom 21. März 1991 zur Umstrukturierung bestimmter öffentlicher Wirtschaftsunternehmen, abgeändert durch das Gesetz vom 19. Dezember 1997, mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar sei, ausgelegt in dem Sinne, dass eine vollständige Befreiung vom Immobilienvorabzug für die Immobiliargüter gewährt worden sei, die ganz oder teilweise für einen öffentlichen Dienst oder einen Dienst allgemeinen Interesses bestimmt gewesen ...[+++]

De prejudiciële vraag moet aldus worden gelezen dat het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van het voormelde artikel 253, 3°, in samenhang gelezen met de artikelen 58, eerste lid, en 82 tot 86ter van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, zoals gewijzigd bij de wet van 19 december 1997, aldus geïnterpreteerd dat een volledige vrijstelling van onroerende voorheffing werd toegekend voor de onroerende goederen die geheel of gedeeltelijk waren bestemd voor een openbare dienst of dienst van algemeen nut en die toebehoorden aan de categ ...[+++]




datacenter (6): www.wordscope.be (v4.0.br)

'vereinbar sei ausgelegt' ->

Date index: 2024-09-10
w