Die Nachlässigkeit im Sinne von Paragraph 1 wird erwiesen durch das eigentliche Begehen der unter Strafe gestellten Taten, ungeachtet dessen, ob es sich um eine Handlung oder eine Unterlassung handelt, außer bei Beweis des Gegenteils.
De nalatigheid bepaald in paragraaf 1 staat vast door het plegen zelf van de strafbare feiten, ongeacht of het gaat om een handeling of een verzuim, behoudens tegenbewijs.