U. in der Erwägung, dass der am 3. Mai 2001 von der Parlamentarischen Versammlung des Europarats angenommene Bericht das Verbot von Genitalverstümmelungen bei Frauen fordert und diese mit unmenschlicher und entwürdigender Behandlung im Sinne von Artikel 3 der Europäischen Menschenrechtskonvention gleichsetzt; unter Hinweis darauf, dass der Schutz der Kulturen und Traditionen dort endet, wo die Wahrung der Grundrechte und das Verbot folterähnlicher Praktiken beginnen,
U. overwegende dat het op 3 mei 2001 door de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa aangenomen verslag aandringt op een verbod van VGV en deze praktijk gelijkstelt met onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens; overwegende dat de bescherming van cultuur en tradities ondergeschikt is aan de eerbiediging van de grondrechten en aan de noodzaak om op foltering neerkomende praktijken te verbieden,