(i) die Verwendung von Tieren oder tierischem Vermehrungsgut durch den Inhaber eines landwirtschaftlichen Betriebs zu landwirtschaftlichen Zwecken, sofern die Zuchttiere oder anderes tierisches Vermehrungsgut, das die patentierte Erfindung darstellt oder enthält, vom Patentinhaber oder mit dessen Zustimmung an den Betriebsinhaber verkauft wurde.
(i) het gebruik door een landbouwer van een dier of dierlijk propagatiemateriaal voor agrarische doeleinden, wanneer door de octrooihouder of met diens toestemming aan de landbouwer fokvee of ander dierlijk propagatiemateriaal dat de geoctrooieerde uitvinding vormt of bevat, is verkocht.