« Verstösst Artikel 356 des Einkommensteuergesetzbuches 1992 gegen die Artikeln 10 und 11 der Verfassung, indem auf den Namen des Einkommensteuerpflichtigen, der gemäss Artikel 1385decies des Gerichtsgesetzbuches beim Gericht gegen ei
ne Entscheidung des Steuerdirektors Klage erhoben hat, eine subsidiäre Veranlagung festgesetzt werden kann, nachdem die beanstandete Veranlagung vom Gericht für nichtig erklärt wurde, während die genannte subsidiäre Veranlagung, nachdem die beanstandete Veranlagung vom Gericht für nichtig erklärt wurde, nicht auf den Namen des Einkommensteuerpflichtigen festgesetzt werden kann, wenn er gemäss Artikel 1385und
...[+++]ecies des Gerichtsgesetzbuches beim Gericht Klage erhoben hat, in Ermangelung einer Entscheidung des Steuerdirektors innerhalb der vorgesehenen Frist?« Schendt artikel 356 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat, op naam van de belastingplichtige die onderworpen is aan de inkomstenbelasting en die met toepassing van artikel 1385decies van het Gerechtelijk W
etboek voor een rechtbank beroep heeft ingesteld tegen een beslissing van de directeur van de belastingen, een subsidiaire aanslag kan worden gevestigd na de vernietiging van de betwiste aanslag door de rechtbank, terwijl zulk een subsidiaire aanslag, na de vernietiging van de betwiste aanslag door de rechtbank, niet kan worden gevestigd op naam van de belastingplichtige die ond
...[+++]erworpen is aan de inkomstenbelasting wanneer hij voor de rechtbank beroep heeft ingesteld krachtens artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek bij ontstentenis van een beslissing, binnen de termijn, van de directeur van de belastingen ?