Der erste Absatz des zweiten Artikels der Erklärung besagt, dass Personen, die nationalen Minderheiten angehören, das Recht haben, ihre eigene Sprache, sowohl privat als auch in der Öffentlichkeit, anzuwenden, ohne daran gehindert oder auf irgendeine Art und Weise deswegen diskriminiert zu werden.
Artikel 2, lid 1 van de verklaring stelt dat personen die tot een nationale minderheid behoren, zonder enige inmenging van buitenaf of discriminatie hun moedertaal mogen gebruiken, zowel in de privésfeer als in het openbaar.