2. « Verstossen die Artikel 71 des Grundlagengesetzes vom 8. Juli 1976 über die öffentlichen Sozialhilfezentren und 23 Absatz 2 des Gesetzes vom 11. April 1995 zur Einführung der ' Charta ' der Sozialversicherten gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit dem allgemeinen Rechtsgrundsatz der Verteidigungsrechte und mit dem in Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention verankerten Recht auf ein faires Verfahren, indem sie eine unterschiedliche Behandlung - d.h. dadurch, dass sie in einem Fall keine zur Vermeidung des Verfalls vorgesehene Rechtsmittelfrist und im and
eren Fall wohl eine solche Frist einsetzen lassen - der Antrag ...[+++]steller auf Sozialhilfe, denen gegenüber eine Entscheidung getroffen wurde, die nicht sämtliche Erfordernisse nach Artikel 14 Absatz 1 des Gesetzes vom 11. April 1995 erfüllt, einerseits und der Antragsteller auf Sozialhilfe, denen gegenüber das ÖSHZ innerhalb der ihm dazu gesetzten Frist keine Entscheidung getroffen hat, andererseits vorsehen, wenngleich es sich um Kategorien von Personen handelt, die sich aus dem Blickwinkel des Nichtvorhandenseins einer vollständigen Information heraus, die es ihnen erlauben würde, in zweckdienlicher Weise ein Rechtsmittel einzulegen, in vergleichbaren Situationen befinden?2. « Schenden de artikelen 71 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en 23, tweede lid, van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het ' handvest ' van de sociaal verzekerde de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met het algemeen rechtsbeginsel van de rechten van de verdediging en met het recht op een eerlijk proces, gewaarborgd bij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, doordat zij voorzien in een verschillende behandeling - door geen beroepstermijn op straffe van verval te doen lopen in he
t ene geval en door een dergelijke termijn te late ...[+++]n ingaan in het andere geval - van, enerzijds, de aanvragers van maatschappelijke dienstverlening ten aanzien van wie een beslissing is genomen die niet voldoet aan alle vereisten van artikel 14, eerste lid, van de wet van 11 april 1995 en, anderzijds, de aanvragers van maatschappelijke dienstverlening ten aanzien van wie het OCMW geen beslissing heeft genomen binnen de daartoe gestelde termijn, terwijl het gaat om categorieën van personen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden vanuit het standpunt van het ontbreken van een volledige informatie die het hun mogelijk moet maken zinvol een beroep in te stellen ?