4.2.2. Bei rückwärtigen Sitzbänken und verstellbaren Sitzen, die mit dem in Abschnitt 1.12 beschriebenen Verstellsystem versehen sind, und bei denen der Winkel der Rückenlehne weniger als 20° beträgt (siehe Anhang II, Abbildung 1) können die Winkel á1 und á2 unter dem in Abschnitt 4.2.1 festgelegten Mindestwert liegen, sofern 20° in keiner der normalen Benutzungsstellungen des Sitzes unterschritten werden.
4.2.2. Bij zitbanken achterin en zitplaatsen die verstelbaar zijn volgens het systeem van punt 1.12, waarvan de hoek van de rugleuning minder dan 20° bedraagt (zie bijlage II, figuur 1), mogen de hoeken á1 en á2 kleiner zijn dan de in punt 4.2.1 vermelde minimumwaarde, mits zij in geen enkele normale stand van de zitplaats minder dan 20° bedragen.
