Die präjudiziellen Fragen heben ebenfalls das Problem der Vereinbarkeit der beanstandeten Bestimmungen mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung hervor, « insofern, als sie [.] in restriktiver, mit den europäischen Wettbewerbsvorschriften und dem darin erwähnten Begriff des Unternehmens unvereinbarer Weise auszulegen wären ».
De prejudiciële vragen werpen eveneens het probleem van de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet op, « in zoverre zij [.] op een beperkende wijze zouden moeten worden geïnterpreteerd die onverenigbaar is met de Europese mededingingsregels en het begrip ' onderneming ' waarnaar die regels verwijzen ».