Die Kläger sind der Auffassung, dass dieses Verbot im Widerspruch zu den Artikeln 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit den Artikeln 6, 7 und 8 der Europäischen Menschenrechtskonvention stehe, insofern es die Unabhängigkeit des Rechtsanwalts sowie das Vertrauensverhältnis zwischen dem Rechtsanwalt und seinem Klienten verletze.
De verzoekers zijn van mening dat dat verbod in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6, 7 en 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het afbreuk doet aan de onafhankelijkheid van de advocaat en aan de vertrouwensrelatie tussen de advocaat en zijn cliënt.