Indem der föderale Gesetzgeber den Steuersatz der unentgeltlichen Einbringungen im Sinne von Artikel 140 Nr. 3 des Registrierungs-, Hypotheken- und Kanzleigebührengesetzbuches abgeändert hat, hat er gegen die Artikel 4 § 1 und 5 § 1 des Sondergesetzes vom 16. Januar 1989 bezüglich der Finanzierung der Gemeinschaften und Regionen in Verbindung mit Artikel 3 Absatz 1 Nr. 8 des obengenannten Gesetzes, abgeändert durch das Sondergesetz vom 13. Juli 2001 zur Refinanzierung der Gemeinschaften und Erweiterung der steuerlichen Befugnisse der Regionen, verstossen.
Door de aanslagvoet te wijzigen van de inbrengen om niet bedoeld in artikel 140, 3°, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, heeft de federale wetgever de artikelen 4, § 1, en 5, § 1, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, 8°, van de voormelde wet, gewijzigd bij de bijzondere wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten, geschonden.