34. hebt hervor, dass das Recht auf Gedanken-, Gewissens- und Religionsfreiheit ein grundlegendes Menschenrecht darstellt, das von den Regierungsstellen garantiert werden sollte; fordert die Behörden nachdrücklich auf, für einen verlässlichen und wirksamen Schutz der Glaubensgemeinschaften in ihren Ländern zu sorgen und die persönliche Sicherheit und die körperliche Unversehrtheit der Mitglieder aller Glaubensgemeinschaften zu gewährleisten;
34. wijst erop dat het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst een fundamenteel mensenrecht is dat door de autoriteiten moet worden gewaarborgd; roept de autoriteiten op de religieuze groeperingen die in hun landen aanwezig zijn betrouwbare en doeltreffende bescherming te bieden en de persoonlijke veiligheid en fysieke integriteit van leden van religieuze groeperingen te waarborgen;