Die klagende Partei vor dem Staatsrat verweist auf die
Rechtsprechung des Europäischen Gerichtshofes für Menschenrechte (unter anderem die Urteile Golder vom 21. Januar 1975 und Airey vom 9. Oktober 1979) und leite
t daraus ab, die im vorliegenden Fall zur Debatte stehende Bestimmung verstosse gegen das durch Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention gewährleistete Recht auf Zugang zum Richter: « Dass das Zugangsrecht, das ordnungsgemäss in Anspruch genommen wurde, verfällt, weil eine Verfahrenspartei ihr Recht auf Ge
generwider ...[+++]ung nicht rechtzeitig in Anspruch genommen hat, steht offensichtlich in keinem vernünftigen Verhältnis zum Zweck, mit dem die Verfahrensfristen normalerweise vorgeschrieben werden, nämlich eine gut funktionierende Rechtsprechung zu gewährleisten.D
e verzoekende partij voor de Raad van State verwijst naar de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (onder meer de arresten Golder van 21 januari 1975 en Airey van 9 oktober 1979) en leidt daaruit af dat de thans betwiste bepaling het bij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gewaarborgde rech
t op toegang tot de rechter schendt : « Dat het recht op toegang, waarvan regelmatig gebruik werd gemaakt, komt te vervallen doordat een procespartij niet tijdig heeft gebruik gemaakt van zijn recht op tegenspraak, is k
...[+++]ennelijk buiten elke redelijke verhouding met de doelstelling waarmee proceduretermijnen normaal worden voorgeschreven, namelijk om een behoorlijke rechtspleging te garanderen.