(1) Die Mitgliedstaaten dürfen das Inverkehrbringen und die Inbetriebnahme von Geräten und von Heizkesseln, die den Anforderungen dieser Richtlinie entsprechen, in ihrem Hoheitsgebiet nicht verbieten, beschränken oder behindern, es sei denn, in den Verträgen oder in anderen Richtlinien oder Rechtsvorschriften der Gemeinschaft ist etwas anderes vorgesehen.
1. De Lid-Staten mogen het in de handel brengen en in bedrijf stellen op hun grondgebied van toestellen en ketels die voldoen aan de in deze richtlijn beoogde rendementseisen, niet verbieden, beperken of belemmeren, voor zover dit in het Verdrag of in andere communautaire richtlijnen of bepalingen niet anders is bepaald.