Aus der Rechtsprechung des Hofes ergebe sich auch, dass der Gesetzgeber ohne objektive und angemessene Rechtfertigung dem Interesse, das die Rechtssubjekte daran haben, die Folgen ihrer Handlungen vorhersehen zu können, keinen Abbruch tun könne (Urteile Nr. 10/93 und 59/93).
Uit de rechtspraak van het Hof volgt tevens dat de wetgever niet zonder objectieve en redelijke verantwoording afbreuk kan doen aan het belang van de rechtsonderhorigen om in staat te zijn de gevolgen van hun handelingen te voorzien (arresten nrs. 10/93 en 59/93).