Vertaling van "rechte einreichen könne " (Duits → Nederlands) :

Mit der dritten präjudiziellen Frage bezweckt das vorlegende Rechtsprechungsorgan zu erfahren, ob die Artikel 1 und 3 des Gesetzes vom 12. Januar 1993 mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung vereinbar seien, indem der Beklagte in einem Unterlassungsverfahren keine Widerklage einreichen könne, mit Ausnahme derjenigen wegen leichtfertiger und schikanöser Klage, während das Gerichtsgesetzbuch dieses Recht im Allgemeinen einem jeden Beklagten gewähre.
Met de derde prejudiciële vraag beoogt het verwijzende rechtscollege te vernemen of de artikelen 1 en 3 van de wet van 12 januari 1993 bestaanbaar zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat de verweerder in een stakingsprocedure geen tegenvordering kan instellen, behoudens die wegens tergend en roekeloos geding, terwijl het Gerechtelijk Wetboek dat recht in het algemeen aan iedere verweerder toekent.

Nach Darlegung der klagenden Parteien verstosse Artikel 18 des Gesetzes vom 7. Mai 1999 gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er zwei Bestimmungen in das Gerichtsgesetzbuch einfüge, nämlich Artikel 427bis, der besage, dass leichte Strafen nach drei Jahren automatisch gelöscht würden, und Artikel 427ter, der besage, dass jeder Betroffene, dem eine andere schwere Strafe als die Entlassung von Amts wegen, die Absetzung oder die Amtsenthebung auferlegt werde, nach einer Probezeit von sechs Jahren - und anschliessend alle sechs Jahre - einen Antrag auf Wiederherstellung seiner Ehre und Rechte einreichen könne.
Volgens de verzoekende partijen schendt artikel 18 van de wet van 7 mei 1999 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het twee bepalingen in het Gerechtelijk Wetboek invoert, namelijk artikel 427bis, dat bepaalt dat lichte straffen na drie jaar automatisch worden uitgewist, en artikel 427ter, dat bepaalt dat iedere belanghebbende gestraft met een andere zware straf dan ontslag van ambtswege, afzetting of ontzetting uit het ambt, na een proeftijd van zes jaar - en vervolgens om de zes jaar - een verzoek tot herstel in eer en rechten kan indienen.

Nach Darlegung der klagenden Parteien verstosse Artikel 18 des Gesetzes vom 7. Mai 1999 gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung in Verbindung mit dem allgemeinen Rechtsgrundsatz der Rechte der Verteidigung, indem er Artikel 427quater ins Gerichtsgesetzbuch einfüge, der besage, dass jeder Betroffene, dem eine Disziplinarstrafe auferlegt worden sei, einen Revisionsantrag an das Disziplinarorgan, das ihn bestraft habe, richten könne, dass das Disziplinarorgan entscheiden könne, dass der Antrag wegen mangelhafter Begründung oder Beweise unzulässig sei, ohne den Betroffenen vorher angehört zu haben, dass gegen diese Entscheidung keine Berufung eingelegt werden könne und dass der Betroffene nach sechs Jahren einen neuen Antrag einreichen könne.
Volgens de verzoekende partijen schendt artikel 18 van de wet van 7 mei 1999 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met het algemeen rechtsbeginsel van de rechten van de verdediging, doordat het artikel 427quater van het Gerechtelijk Wetboek invoert, dat bepaalt dat iedere belanghebbende gestraft met een tuchtstraf, een verzoek tot herziening kan richten aan het tuchtorgaan dat hem heeft gestraft, dat het tuchtorgaan kan beslissen dat het verzoek niet ontvankelijk is bij gebrek aan redenen of bewijzen zonder de betrokkene vooraf te hebben gehoord, dat die beslissing niet vatbaar is voor beroep en dat de betrokkene om de zes jaar een nieuw verzoek kan indienen.

In einem weiteren Teil des ersten Klagegrunds sowie in einem Teil ihres dritten Klagegrunds bemängeln die klagenden Parteien in der Rechtssache Nr. 1845, dass die Betroffenen keine Berufungsmöglichkeit hätten, während die Behörde durch das Recht, die Sache an sich zu ziehen, eine « verschleierte » Berufung einreichen könne.
In een volgend onderdeel van het eerste middel alsook in een onderdeel van hun derde middel klagen de verzoekende partijen in de zaak nr. 1845 aan dat de betrokkenen geen mogelijkheid van beroep hebben, terwijl de overheid door middel van het evocatierecht een « verkapt » beroep kan instellen.

Insofern Artikel 46 § 2 Absatz 2 des Arbeitsunfallgesetzes vom 10. April 1971 dahingehend interpretiert werde, dass das im Rahmen eines Arbeitsvertrags im Privatsektor beschäftigte Personalmitglied, das Opfer eines Arbeitsunfalls sei, eine Schadensersatzklage auf der Grundlage des gemeinen Rechts erst dann einreichen könne, nachdem die Entschädigung auf der Grundlage der Arbeitsunfallgesetzgebung festgesetzt worden sei, während - ebenfalls laut einer Interpretation von Artikel 14 § 2 Absatz 2 des Arbeitsunfallgesetzes vom 3. Juli 1967 durch Rechtsprechung und Rechtslehre - das durch die öffentliche Hand beschäftigte Vertragspersonalmitglied, das Opfer eines Arbeitsunfalls sei, hingegen wohl die Wahl habe, zuerst eine Schadensersatzklage zu erheben, entweder aufgrund des gemeinen Rechts oder aufgrund des Arbeitsunfallrechts, verletze diese Bestimmung keinesfalls den in den Artikeln 10 und 11 der Verfassung enthaltenen Gleichheits- und Nichtdiskriminierungsgrundsatz.
In zoverre artikel 46, § 2, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 aldus wordt geïnterpreteerd dat het personeelslid onder een arbeidsovereenkomst in de privé-sector dat het slachtoffer is van een arbeidsongeval pas een eis tot vergoeding kan instellen op basis van het gemeen recht nadat de vergoeding uit hoofde van de arbeidsongevallenwetgeving is bepaald, terwijl krachtens eveneens een interpretatie door rechtspraak en rechtsleer van artikel 14, § 2, tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 3 juli 1967 het door de overheid contractueel tewerkgestelde personeelslid dat het slachtoffer is van een arbeidsongeval wel de keuze zou hebben om een eis tot vergoeding eerst in te stellen op basis van het gemeen recht, dan wel op basis van het arbeidsongevallenrecht, schendt die bepaling geenszins het gelijkheidsbeginsel en het niet-discriminatiebeginsel vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.