Ein Erfindungspatent, das in Anwendung des Gesetzes vom 28. März 1984 über die Erfindungspatente erteilt wurde, gewährt seinem Inhaber « ein ausschließliches und zeitweiliges Nutzungsrecht für jede Erfindung [ .] , die neu ist, auf einer erfinderischen Tätigkeit beruht und gewerblich anwendbar ist » (Artikel 2 Absatz 1 dieses Gesetzes).
Een uitvindingsoctrooi verleend met toepassing van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien verleent aan de houder ervan « een uitsluitend en tijdelijk recht van exploitatie [ .] voor iedere uitvinding die nieuw is, op uitvinderswerkzaamheid berust en vatbaar is voor toepassing op het gebied van de nijverheid » (artikel 2, eerste lid, van die wet).