2.1. stellt am Ende seiner zweiten vierjährigen Mandatsperiode fest, dass seine Stellung im institutionellen Gefüge der Union und seine Rolle im europäischen Entscheidungsprozess nach und nach an Bedeutung gewonnen hat, wobei insbesondere der Vertrag von Amsterdam in Bezug auf seine organisatorische und finanzielle Autonomie und die Erweiterung der Beratungskompetenzen des Ausschusses eine wichtige neue Etappe einleitete;
2.1. stelt aan het einde van zijn tweede vierjaarlijkse mandaatsperiode vast dat zijn positie in het institutionele raamwerk van de Unie en zijn rol in de Europese besluitvorming gaandeweg versterkt is, waarbij met name het Verdrag van Amsterdam een belangrijke nieuwe etappe markeerde op het vlak van de organisatorische en financiële autonomie en de uitbreiding van de adviesbevoegdheden van het Comité;