Der vorlegende Richter fragt, ob die betreffende Bestimmung in der Auslegung, dass der darin geregelte strafausschliessende Entschuldigungsgrund nicht nur für Handlungen gelte, die ausschliesslich aufgrund von Artikel 43 des Dopingdekrets strafbar seien, sondern auch für
den blossen Besitz verbotener Substanzen, der aufgrund des Gesetzes vom 24. Februar 1921 « über den Handel mit Giftstoffen, Schlafmitteln, Betäubungsmitteln, psychotropen Stoffen, Desinfektions- oder antiseptischen Mitteln und mit Stoffen, die zur unerlaubten Herstellung von Betäubungsmitteln und psychotropen Stoffen verwen
det werden können » ...[+++](nachstehend: Betäubungsmittelgesetz) strafbar sei, gegen die Regeln der Zuständigkeitsverteilung verstosse, insofern ihre Anwendung die Restbefugnis des föderalen Gesetzgeber beeinträchtige.De verwijzende rechter vraagt of de in het geding zijnde bepaling, geïnterpreteerd in die zin dat de erin geregelde strafuitsluitende verschoningsgrond niet enkel geldt met betrekking tot feiten die alleen strafbaar zijn op grond van artikel 43 van het dopingdecreet, maar ook met betrekking tot he
t loutere bezit van verboden substanties, strafbaar gesteld door de wet van 24 februari 1921 « betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrop
...[+++]e stoffen » (hierna : drugswet), de bevoegdheidverdelende regels schendt, in zoverre de toepassing ervan de residuaire bevoegdheid van de federale wetgever in het gedrang brengt.