Die Instrumente, die in der Praxis hauptsächlich zur Verfügung standen und genutzt wurden, waren Genußscheine und nachrangige Verbindlichkeiten (beides ergänzende Eigenmittel, das zweite Instrument erst ab 1993 anerkannt).
Bij de in de praktijk ter beschikking staande en in gebruik zijnde instrumenten ging het voornamelijk om winstbewijzen en achtergestelde verplichtingen (beide behorend tot het aanvullend eigen vermogen; de achtergestelde verplichting werd pas vanaf 1993 erkend).