(2) Die Mitgliedstaaten ergreifen in Einklang mit Artikel 9 alle geeigneten Maßnahmen, um die Verfahren festzulegen, mit denen gewährleistet wird, dass die Teilsysteme und Sicherheitsbauteile nur in Seilbahnen eingebaut werden dürfen, wenn sie den Bau von Seilbahnen ermöglichen, die die Bestimmungen dieser Verordnung erfüllen und die die Gesundheit und die Sicherheit von Personen oder von Eigentum nicht gefährden, nachdem sie entsprechend ihrer bestimmungsgemäßen Verwendung ordnungsgemäß eingebaut wurden und gewartet und betrieben werden.
(2) De lidstaten nemen overeenkomstig artikel 9 de nodige maatregelen om de procedures vast te stellen om te waarborgen dat de subsystemen en veiligheidscomponenten alleen in kabelbaaninstallaties worden geïnstalleerd als ze de bouw mogelijk maken van kabelbaaninstallaties die voldoen aan de voorschriften van deze verordening en geen gevaar opleveren voor de gezondheid en veiligheid van personen of eigendommen wanneer ze op de juiste wijze worden geïnstalleerd, onderhouden en gebruikt overeenkomstig hun beoogde doel.