Im Urteil Nr. 48. 624 vom 13. Juli 199
4 kam der Staatsrat nach einer Analyse der Vorarbeiten und insbesondere nach Feststellung der Ablehnung eines Abänderungsantrags, der auf eine flexiblere Behandlung abzielte (Parl. Dok., Senat, 1989-1990, Nr. 984-5, und Ann., Senat, 12. Juli 1990, SS. 2646, 2648, 2650 und 2651), zu dem Schluss, dass « der Gesetzgeber gewollt hat, dass unter keiner Bedingung eine Entschuldigung für das Unterlassen der Übermittlung oder das verspätete Übermitteln eines Schriftsatzes geltend gemacht werden kann; indem er die Sanktion, die er auferlegt, als ' das Fehlen des erforderlichen Interesses ' definiert, hat er
...[+++]deutlich gemacht, dass das Hinterlegen eines Schriftsatzes als eine ausdrückliche Bezeugung eines fortwährenden Interesses zu werten ist.In het arrest nr. 48.624 van 13 juli 1994 kwam de Raa
d van State, na een analyse van de parlementaire voorbereiding en inzonderheid de vaststelling dat een amendement dat een meer soepele behandeling voorstelde werd verworpen (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 984-5, en Hand., Senaat, 12 juli 1990, pp. 2646, 2648, 2650 en 2651), tot de conclusie « dat de wetgever heeft gewild dat onder geen beding een excuus voor het niet of het niet tijdig insturen van een memorie aanvaard zou worden; door de door hem opgelegde sanctie te omschrijven als het ' ontbreken van het vereiste be
lang ' heeft hij te kennen ...[+++] gegeven dat hij het indienen van een memorie zag als een formele blijk van gebleven belangstelling ».