Unter Berücksichtigung des Vorstehenden konnte der Gesetzgeber davon ausgehen, dass es nicht notwendig war, den Schutz, der durch Artikel 488bis i) Absatz 2 des Zivilgesetzbuches in der vor seiner Aufhebung durch das Gesetz vom 17. März 2013 anwendbaren Fassung geboten wurde, auf das Testament auszudehnen.
Rekening houdend met het voorgaande, vermocht de wetgever te oordelen dat er geen noodzaak was om de bescherming die werd geboden door artikel 488bis, i), tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals het van toepassing was vóór de opheffing ervan door de wet van 17 maart 2013, uit te breiden tot het testament.