„Je nach dem Biuretgehalt werden der nach 7.2 hergestellten Lösung mit einer Pipette 25 oder 50 ml entnommen und in einen 100-ml-Messkolben gegeben. Man neutralisiert gegebenenfalls mit einer 0,05 mol/l oder einer 0,1 mol/l Säure oder Lauge (4.2 oder 4.3) gegen Methylrot und pipettiert mit der gleichen Genauigkeit wie beim Erstellen der Eichkurven je 20 ml Natrium-Kaliumtartratlösung (4.4) und 20 ml der Kupfersulfatlösung (4.5) zu.
„Pipetteer, afhankelijk van het te verwachten gehalte aan biureet, 25 of 50 ml van de volgens 7.2 bereide oplossing in een maatkolf van 100 ml. Neutraliseer zo nodig met zwavelzuur 0,05 mol/l (4.2) of natriumhydroxideoplossing 0,1 mol/l (4.3) t.o.v. methylrood. Voeg, met dezelfde nauwkeurigheid als bij het opstellen van de ijkgrafiek, 20 ml alkalische natriumkaliumtartraatoplossing (4.4) en 20 ml kopersulfaatoplossing (4.5) toe.