(4) Der zuständigen Behörde des betreffenden Mitgliedstaats muss glaubhaft nachgewiesen werden, dass die in Absatz 1 Buchstabe a und Absatz 2 genannten Erzeugnisse den Anforderungen, insbesondere hinsichtlich ihres Bestimmungszwecks, entsprechen.
4. Aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat moet het bewijs moet worden geleverd dat de in lid 1, onder a), en in lid 2 bedoelde producten aan de vastgestelde voorwaarden voldoen, met name ten aanzien van hun bestemming.