G. in der Erwägung, dass der Europäische Rat vom 11. bis 13. Februar 1988 in Brüssel eine Obergrenze für den Gemeinschaftshaushalt in Höhe von 1,2 % des Bruttosozialprodukts (BSP) für Zahlungen und von 1,3 % für Mittelbindungen festlegte und bestätigte, dass die Mitgliedstaaten 10 % der Einnahmen aus den herkömmlichen Eigenmitteln zur Deckung ihrer Erhebungskosten einbehalten können,
G. overwegende dat de Europese Raad op 11-13 februari 1988 te Brussel een plafond vaststelde voor de communautaire begroting van 1,2% van het BNP voor betalingen en van 1,3% voor vastleggingen en bevestigde dat de lidstaten 10% van de inkomsten uit de traditionele eigen middelen mochten behouden ter dekking van hun inningskosten,