Die Kläger in den Rechtssachen Nrn. 2463 und 2464, die Leutnant beziehungsweise Kapitän-Kommandant im Offizierskader der ehemaligen Gendarmerie waren, beantragen die Nichtigerklärung des bestätigten Artikels XII. VII. 29 Absätze 1 und 4 des königlichen Erlasses vom 30. März 2001, insofern er vorsehe, dass für die ehemaligen höheren Unteroffiziere der Gendarmerie mit der Eigenschaft als Brigadekommandant oder Dienstleiter der B.S.R., die im Offizierskader der neuen Polizei angeführt seien, das Dienstalter im Kader und Dienstgrad ab dem Datum ihrer Zuweisung für diese Funktion berechnet werde.
De verzoekers in de zaken nrs. 2463 en 2464 die luitenant en kapitein-commandant waren in het officierskader van de voormalige rijkswacht, vorderen de vernietiging van het bekrachtigde artikel XII. VII. 29, eerste en vierde lid, van het koninklijk besluit van 30 maart 2001, in zoverre het bepaalt dat voor de voormalige hoofdonderofficieren van de rijkswacht met de hoedanigheid van brigadecommandant of diensthoofd van de B.O.B., die opgenomen zijn in het officierskader van de nieuwe politie, de kader- en graadanciënniteit zal worden berekend vanaf de datum van hun aanwijzing voor die functie.
