Dass die Aufschüttung der Gruben nach Abschluss der Bewirtschaftung und die Rückkehr zur ursprünglichen Topographie sowie die Nutzung der Ländereien zu landwirtschaftlichen Zwecken dazu führt, dass die landschaftlichen Auswirkungen der Nutzung der Sandgrube nicht weiter bestehen, und zwar sowohl aus kurzer, als auch als langer Entfernung gesehen (UVP, Phase II, S. 146);
Dat het opvullen van de graafputten na ontginning ervan en de terugkeer van de voormalige topografie, evenals de uitbating van de gronden voor landbouwdoeleinden, het feit tot gevolg hebben dat de impact van de zandontginning op het landschap zowel in de gezichten op korte afstand als voor de vergezichten verdwijnt (effe.ond., fase II, blz 146);
