II. 5. weist darauf hin, daß die Verwirklichung des freien Personenverkehrs inne
rhalb der Union nur möglich ist, wenn der Schengen-Besitzstand teils in den ersten, teils in den dritten Pfeiler einbezogen wird; hält es daher für unerläßlich, eine umfassende Bewertung dieses Besitzstandes vorzunehmen; hält es für ausgeschlossen, daß es einen Beschluß über die Zuordnung dieses Besitzstandes durch den Rat vor Inkrafttreten des Vertrags von Amsterdam nach einem Sonderverfahren (Einsti
mmigkeit des Rates, keine Initiative seitens der Kommi
...[+++]ssion, keine Anhörung des Europäischen Parlaments) als verbindlich erachten wird; II. 5 herinnert eraan dat de totstandbrenging van het vrije personenverkeer binnen de Europese Unie de voorafgaande opneming in het Verdrag vereist van het acquis van Schengen, en wel deels in de eerste, deels in de derde pijler; acht het derhalve absoluut noodzakelijk dat er een uitvoerige balans van dit acquis wordt
opgemaakt; is van mening dat het Parlement in geen geval gebonden zal zijn door het besluit inzake de onderbrenging van dit acquis, dat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam door de Raad moet worden genomen aan de hand van een uitzo
nderlijke procedure (eenstemmigheid ...[+++] binnen de Raad, geen initiatiefrecht van de Commissie, geen raadpleging van het Europees Parlement);