Für den untersten Instrumentenbereich muss die Kalibrierkurve aus mindestens 10 Kalibrierpunkten (Nullpunkt ausgenommen) erstellt werden, die so angeordnet sind, dass die Hälfte der Kalibrierpunkte unterhalb von 15 % des vollen Skalenendwertes des Analysators und der Rest über 15 % des vollen Skalenendwertes liegt.
Voor het laagste bereik van het instrument wordt de kalibratiecurve bepaald met behulp van ten minste tien kalibratiepunten (afgezien van nul) die zodanig zijn verdeeld dat de helft van de kalibratiepunten zich in het gebied onder 15% van het volledige schaalbereik van de analysator bevindt en de rest boven 15% van dat bereik.