Artikel 26 des Sondergesetzes vom 6. Januar 1989 über den Schiedshof verstösst nicht gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, indem er nicht unterscheidet, je nachdem, ob die präjudiziellen Fragen im Rahmen von vor dem Inkrafttreten dieser Bestimmung - d.h. vor dem 17. Januar 1989 - vollendeten Situation oder im Rahmen von zu diesem Zeitpunkt nicht vollendeten Situationen gestellt werden.
Artikel 26 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet doordat het geen onderscheid maakt naargelang de prejudiciële vragen worden gesteld in het kader van situaties die beëindigd zijn vóór de inwerkingtreding van die bepaling, op 17 januari 1989, of in het kader van situaties die op die datum niet beëindigd zijn.