Um zu vermeiden, dass bei der Untersuchung der Persönlichkeit des Betreffenden Daten veröffentlicht werden und Dritten übermittelt werden (Parl. Dok., Kammer, 1962-1963, Nr. 637/7, S. 9), hat der Gesetzgeber jedoch
angemessen urteilen können, dass die Zivilpartei über die Sozialuntersuchung oder die Informationen bezüglich der Persönlichkeit
des Minderjährigen nicht in Kenntnis gesetzt werden musste: « Diese Einschränkung wird im Interesse des Letztgen
...[+++]annten auferlegt, um zu vermeiden, dass vertrauliche Informationen ruchbar gemacht werden » (ebenda, S. 42); dieser Sorge um den Schutz der Minderjährigen und die Achtung ihres Privatlebens, selbst zum Nachteil bestimmter Interessen, wurde noch einmal Ausdruck verliehen bei der Änderung von Artikel 55 des Gesetzes vom 8. April 1965 durch das Gesetz vom 2. Februar 1994 (Parl. Dok., Kammer, Sondersitzungsperiode, 1991-1992, Nr. 532/9, S. 15, und Senat, 1992-1993, Nr. 633-2, S. 91). Evenwel, om te voorkomen dat bij het onderzoek van de persoonlijkheid van de betrokkene gegevens openbaar zouden worden gemaakt en aan derden worden overgelegd (Gedr. St., Kamer, 1962-1963, nr. 637/7, p. 9), heeft de wetge
ver in redelijkheid kunnen oordelen dat de burgerlijke partij geen kennis diende te hebben van het maatschappelijk onderzoek of van de inlichtingen betreffende de persoonlijkheid van de minderjarige : « Deze beperking wordt opgelegd in het belang van deze laatste om te vermijden dat vertrouwelijke inlichtingen ruchtbaar worden gemaakt » (ibid., p. 42); die bezorgdheid om de minderjarigen te beschermen en
hun privé ...[+++]-leven te eerbiedigen, zij het ten nadele van bepaalde belangen, is nogmaals tot uitdrukking gekomen bij de wijziging van artikel 55 van de wet van 8 april 1965 door de wet van 2 februari 1994 (Gedr. St., Kamer, B.Z., 1991-1992, nr. 532/9, p. 15, en Senaat, 1992-1993, nr. 633-2, p. 91).