3. weist bezüglich der Garantiefazilität für Studiendarlehen, für die 3,5% der Mittel bereitgestellt werden, darauf hin, dass diese „zu für Studierende günstigen Bedingungen“ „unabhängig von ihrer sozialen Herkunft“ funktionieren sollten und dass „dieses zusätzl
iche und innovative Instrument zur Förderung der Le
rnmobilität weder bestehende Förder- oder Darlehenssysteme zur Unterstützung der studentischen Mobili
tät auf lokaler und nationaler Ebene sowie auf der ...[+++] Ebene der Union ersetzen noch die Entwicklung weiterer Förder- oder Darlehenssysteme behindern“ sollte; 3. herinnert met betrekking tot de garantiefaciliteit voor studentenleningen waarvoor 3,5% van het budget is uitgetrokken, er
aan dat deze moeten worden verleend "tegen gunstige voorwaarden voor studenten", "ongeacht hun sociale achtergrond", en dat "dit aanvull
ende en innovatieve instrument (...) voor leermobiliteit niet in de plaats [mag] k
omen van bestaande, noch de ontwikkeling hinderen
...[+++]van toekomstige beurzen- en leningenstelsels ter ondersteuning van studentenmobiliteit op lokaal, nationaal en Unieniveau";