(1) Die Bienenstöcke sind so aufzustellen, dass im Umkreis von drei Kilometern um den Standort Nektar- und Pollentrachten im Wesentlichen aus ökologischen/biologischen Kulturen und/oder Wildpflanzen und/oder Kulturen bestehen, die nach Methoden mit geringer Umweltauswirkung behandelt werden, die denen im Sinne von Artikel 36 der Verordnung (EG) Nr. 1698/2005 des Rates (12) oder von Artikel 22 der Verordnung (EG) Nr. 1257/1999 des Rates (13) gleichwertig sind und die die ökologische/biologische Qualität der Imkereierzeugnisse nicht beeinträchtigen können.
1. De bijenkasten moeten zo geplaatst zijn dat bronnen van nectar en stuifmeel binnen een straal van 3 km van de locatie van de bijenkasten hoofdzakelijk bestaan uit biologische gewassen en/of spontane vegetatie en gewassen waarop slechts licht milieubelastende technieken worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die welke zijn beschreven in artikel 36 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (12) of in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (13), en die geen gevolgen kunnen hebben voor de biologische status van de bijenteeltproductie.