1. Für jeden vom Präsidenten des Gerichts ordnungsgemäß festgestellten Arbeitstag, an dem sie ihre Amtstätigkeit ausüben, erhalten die Richter ad interim eine Vergütung, die einem Dreißigstel des monatlichen Grundgehalts entspricht, das nach Artikel 21c Absatz 2 der Verordnung Nr. 422/67/EWG und Nr. 5/67/EURATOM den Richtern zusteht.
1. Voor elke door de president van het Gerecht naar behoren vastgestelde dag dat zij hun ambt uitoefenen, ontvangen de rechters-plaatsvervangers een bezoldiging gelijk aan 1/30e van het maandelijkse basissalaris dat de rechters krachtens artikel 21 quater, lid 2, van verordening nr. 422/67/EEG en nr. 5/67/Euratom genieten.
