Der Unterbrechungszeitraum sollte bis zu sechs Monate betragen und mit Zustimmung des betreffenden Mitgliedstaats auf bis zu neun Monate verlängert werden können, um genügend Zeit für die Behebung der Ursachen der Unterbrechung einzuräumen, damit keine Aussetzungen vorgenommen werden müssen.
De duur van de schorsingstermijn mag maximaal zes maanden bedragen, met de mogelijkheid van een verlenging van die termijn tot maximaal negen maanden, als de lidstaat hiermee instemt, om te zorgen voor voldoende tijd om de redenen voor de schorsing te verhelpen, zodat opschorting van betalingen kan worden voorkomen.
