Der Hof erinnere selbst in seinem obengenannten Urteil vom 3. Oktober 1996 daran, dass « die Gemeinschaften [.] berechtigt [sind], im Rahmen ihrer Zuständigkeit für die kulturellen Angelegenheiten alle Initiativen zur Förderung der Kultur und zur Verwirklichung des Rechtes eines jeden auf kulturelle Entfaltung im Sinne von Artikel 23 Absatz 3 Nr. 5 der Verfassung zu ergreifen » (B.7.1).
Het Hof zelf heeft in zijn voormeld arrest van 3 oktober 1996 eraan herinnerd dat « de gemeenschappen [.] in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven [vermogen] te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet » (B.7.1).