Aus den Vorarbeiten zu den Gesetzen vom 30. März 1891, 30. Mai 1961 und 24. Dezember 1993 geht hervor, dass der Gesetzgeber geurteilt hat, dass in Strafsachen der Täter nach Ablauf von je nach der Schwere der Straftat variierenden Fristen nicht länger verfolgt werden musste, um ihm das Recht auf Vergessen (Pasin., 1891, S. 176) zu garantieren, die Rechtssicherheit zu gewährleisten und um eine
erneute Störung des inzwischen wieder hergestellten öffen
tlichen Friedens zu vermeiden (Parl. Dok., Senat, 1956-1957, Nr. 2
...[+++]32, S. 2; Parl. Dok., Kammer, 1993-1994, Nr. 1211/1, S. 4).Uit de parlementaire voorbereiding van de wetten van 30 maart 1891, 30 mei 1961 en 24 decembe
r 1993 volgt dat de wetgever geoordeeld heeft dat, in strafzaken, de dader van een misdrijf niet langer moest worden vervolgd na verloo
p van termijnen die variëren naar gelang van de ernst van het misdrijf, teneinde hem het recht op vergetelheid (Pasin., 1891, p. 176) te garanderen, de rechtszekerheid te waarborgen en te vermijden dat de inmiddels herstelde openbare vrede andermaal wordt verstoord (Parl. St., Senaat, 1956-1957, nr. 232, p. 2;
...[+++] Parl. St., Kamer, 1993-1994, nr. 1211/1, p. 4).