Die Flämische Regierung behauptet in ihrem nach Wiedereröffnung der Verhandlung niedergelegten Schriftsatz, « dass keine einzige Bestimmung des Universitätsdekrets Artikel 22 § 6 des Dekrets vom 21. Juni 1985 aufhebt » und dass « es die Möglichkeit für Personalmitglieder, die 'sonstige gegen Entgelt ausgeübte Tätigkeiten', die in einer mittels KE und danach mittels Erlasses der Flämischen Regierung festgelegten Liste erwähnt werden, ausüben, kraft dieser Gesetzesbestimmung individuelle Abweichungen bei der Universitätsverwaltung zu beantragen, demnach immer gegeben hat ».
De Vlaamse Regering betoogt in haar memorie na het heropenen der debatten « dat geen enkele bepaling van het Universiteitendecreet art. 22, § 6 van het decreet van 21 juni 1985 opheft » en dat « de mogelijkheid voor personeelsleden die ' andere bezoldigde activiteiten ' uitoefenen die voorkomen op een bij K.B., nadien bij Besluit van de Vlaamse Regering vastgestelde lijst om, krachtens deze wetsbepaling, individuele afwijkingen te vragen aan het Universiteitsbestuur [.] bijgevolg altijd [is] blijven bestaan ».
