In einem dritten Klagegrund machen die klagenden Parteien geltend, dass die Artikel 14 Absatz 5 und 21 letzter Absatz des Gesetzes vom 23. März 1998 gegen die Artikel 10 und 11 der Verfassung, in Verbindung mit den Artikeln 92, 93 und 95 des Vertrages vom 25. März 1957 zur Gründung der Europäischen Gemeinschaft und mit den Grundsätzen über die Rückforderung nicht geschuldeter Beträge verstiessen.
In een derde middel doen de verzoekende partijen gelden dat de artikelen 14, vijfde lid, en 21, laatste lid, van de wet van 23 maart 1998 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met de artikelen 92, 93 en 95 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en de beginselen betreffende de terugvordering van onverschuldigde bedragen schenden.