Jeder Mitgliedstaat trägt dafür Sorge, dass die Ermittlungen und die strafrechtliche Verfolgung rassistischer und fremdenfeindlicher Straftaten nach den Artikeln 4 und 5 nicht davon abhängig gemacht werden, ob ein Opfer Anzeige erstattet oder Klage erhebt, zumindest wenn Straftaten nach Artikel 4 Buchstaben a, e und f in seinem Hoheitsgebiet begangen wurden.
Elke lidstaat zorgt ervoor dat het instellen van een onderzoek of vervolging in verband met de in de artikelen 4 en 5 genoemde delicten niet afhankelijk is van aangifte of beschuldiging door het slachtoffer van het delict, in ieder geval niet wanneer de in artikel 4, onder a), e) en f) genoemde delicten op zijn grondgebied zijn gepleegd .