Mit der Vorabentscheidungsfrage wird der Gerichtshof gebeten, darüber
zu urteilen, ob das Fehlen der Möglichkeit für (angehende) Studenten, eine Beschwerde bei dem Rat gegen eine Studienfortgangsentscheidung einzureichen, mit der die e
rste Aufnahme eines bestimmten Ausbildungsteils in einen Credit-Vertrag oder Prüfungsvertrag, der auf einen individualisierten Ausbildungsweg ausgerichtet sei, verweigert werde, mit den Artikeln 10 und 11 der Verfassung, gegebenenfalls in Verbindung mit Artikel 6 der Europäischen Menschenrechtskonvention
...[+++], vereinbar sei.Met de prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over het feit of het ontbreken van de mogelijkheid voor (kandidaat-)studenten om een beroep bij de Raad in te stellen tegen een studievoortgangsbeslissing waarbij het voor de eerste keer opnemen van een bepaald opleidingsonderdeel in een credit- of examencontract, dat een geïndividualiseerd traject beoogt, wordt geweigerd, bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.