Die Mitgliedstaaten treffen die erforderlichen Maßnahmen, um sicherzustellen, dass Vermögensgegenstände einer verurteilten natürlichen oder juristischen Person ganz oder teilweise nach Maßgabe von Artikel 3 des Rahmenbeschlusses 2
005/212/JI vom 24. Februar 2005 über die Einziehung von Erträgen, Tatwerkzeugen und Vermögensgegenständen aus Straftaten eingezogen werden können, wenn diese Straftaten schwerwiegend im Sinne von Artikel 3 Absatz 5 der Richtlinie
2005/60/EG des Europäischen Parlaments und des Rates vom 26. Oktober
2005 zur Verhinderung der Nutzung des Finanzsystems
...[+++] zum Zwecke der Geldwäsche einschließlich der Finanzierung des Terrorismus sind oder im Rahmen einer kriminellen Vereinigung im Sinne des Rahmenbeschlusses . zur Bekämpfung der organisierten Kriminalität begangen worden sind oder wenn von diesen Straftaten eine Gefährdung der Gesundheit oder Sicherheit von Personen ausgeht.De lidstaten doen het nodige opdat de bezittingen van een veroordeelde natuurlijke persoon of rechtspersoon overeenkomstig artikel 3 van Kaderbesluit
2005/212/JBZ van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen, verbeurd kunnen worden verklaard, in elk geval wanneer het gaat om ernstige strafbare feiten in de zin van artikel 3, punt 5 van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor
...[+++]het witwassen van geld en de financiering van terrorisme of wanneer de feiten in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit [.] ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit zijn gepleegd of een risico voor de gezondheid of de veiligheid van personen inhouden.